Toen Marianne door de zware houten deuren stapte, werd ze begroet door de geur van gepolijst hout en wierook, een mengsel dat haar altijd leek te aarden. Een paar gelovigen zaten al verspreid tussen de banken, de hoofden gebogen in stille overdenking. Ze knikte naar broeder Paul, die kaarsen aanstak bij het altaar, zijn gezicht sereen en geconcentreerd.
Marianne nam plaats in het midden van de kapel, sloot haar ogen en ademde lang uit. Het gewicht van de dag leek een beetje weg te vallen toen ze zich in de kalme atmosfeer nestelde.