In de stille uren van de nacht, toen het ziekenhuis in een bedrieglijke kalmte was gesust, verbrak iets schokkends de rust. Een wilde wolf brak door de voordeuren en veroorzaakte onmiddellijk opschudding. De eens zo vredige gangen, gevuld met rustige gesprekken en het constante gepiep van medische apparatuur, gonsden plotseling van angst en verwarring. Personeel en patiënten konden hun ogen niet geloven toen de binnenkomst van de wolf de vertrouwde, troostende omgeving veranderde in een chaos.
Te midden van de chaos bevond zich Katie, een jonge verpleegster die bekend stond om haar kalmte in moeilijke situaties. Maar zelfs zij werd verrast door de aanblik van een levende wolf in de zalen van het ziekenhuis. Terwijl haar collega’s zich in alle richtingen verspreidden op zoek naar een schuilplaats, stond Katie met beide benen op de grond. Haar hart ging tekeer en haar handen trilden. Wat was er in hemelsnaam aan de hand?
Maar midden in de chaos zag Katie iets dat opviel. De wolf had iets in zijn bek – iets kleins en zeker niet typisch voor een wolf om bij zich te dragen. Het leek wel een klein diertje. Deze ongewone aanblik prikkelde Katie’s nieuwsgierigheid en verdrong haar angst. Ze voelde een sterke drang om te handelen, omdat ze zich realiseerde dat er meer aan de hand was dan alleen een wolf die het ziekenhuis binnenviel. Het beeld van de wolf, normaal gesproken een angstaanjagend figuur, die zachtjes dit kleine schepsel droeg, wakkerde een diepe behoefte in Katie aan om uit te zoeken waarom en om te helpen.